De grens tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy

In het najaar van 2023 was Sint Maarten het toneel van de botsing van twee klassieke grondrechten: de vrijheid van meningsuiting (artikel 10 van de Staatsregeling en artikel 10 van het EVRM) en het recht op persoonlijke levenssfeer oftewel privacy (artikel 5 van de Staatsregeling en artikel 8 van het EVRM). Dit is an sich niet heel bijzonder aangezien dergelijke botsingen van grondrechten met enige regelmaat voorkomen. Maar wat deze situatie zo spraakmakend maakte waren de specifieke omstandigheden van het geval en de betrokken actoren. Maar wat was er nu eigenlijk aan de hand?  

In de aanloop naar de parlementaire verkiezingen van 11 januari 2024 begonnen sinds september bijna dagelijks video’s, geluidopnames en WhatsApp berichten te circuleren in het publieke domein afkomstig van de heer O.A., waarin hij allerlei uitlatingen deed over lokale bewindslieden, parlementariërs, overige politici en derden waaronder de toenmalige minister-president van Sint Maarten. In deze video’s, geluidopnames en berichten, waar O.A. niet schroomde om scheldwoorden te gebruiken, uitte hij zich beledigend, diffamerend en grievend jegens de voormalige minister-president, S.J., (en anderen). Zo beschuldigde O.A. S.J. van corruptie, het direct of indirect zaken doen met de heer Dwain Carbon dan wel de Carbon Acquisition Group, seksuele intimidatie binnen haar kabinet en als kind seksueel te zijn misbruikt hetgeen zou hebben geleid tot psychologische problemen. O.A. verspreidde zijn boodschap onder het mom dat hij corruptie op Sint Maarten wil uitroeien en hoopte op deze wijze het resultaat van de verkiezingen te kunnen beïnvloeden.  

Hoewel de grenzen van toelaatbare kritiek op een openbaar bestuurder als publieke persoon ruimer zijn dan met betrekking tot een burger als private persoon, vond de voormalige minister-president het op den duur wel genoeg geweest. Zij entameerde een kort geding procedure tegen O.A. waarin zij vorderde dat hij zou worden veroordeeld tot het doen van rectificaties in verband met vier uitlatingen betreffende corruptie, Carbon, seksuele intimidatie en seksueel misbruik op straffe van dwangsommen alsook dat hij zou worden veroordeeld tot het zich onthouden van doen van verdere onrechtmatige uitspraken.

In zijn vonnis van 24 november 2023 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten in de zaak van S.J. tegen O.A. (SXM202301123) voortgebouwd op vaste jurisprudentie ten aanzien van de botsing van grondrechten. Volgens deze jurisprudentie is het antwoord op de vraag aan welk belang (vrijheid van meningsuiting of het recht op persoonlijke levenssfeer) de doorslag moet worden gegeven afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij de volgende factoren een rol spelen: a. de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de uitlatingen betrekking hebben; b. de ernst, bezien vanuit het algemeen belang, van de misstand die de publicatie aan de kaak beoogt te stellen; c. de mate waarin ten tijde van de publicatie de (negatieve) uitlatingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal; d. de inkleding van de (negatieve) uitlatingen, gezien in verhouding tot de sub a tot en met c genoemde factoren. Daarnaast dient onderscheid te worden gemaakt tussen feitelijke mededelingen (feitelijk oordeel) en waardeoordelen, waarbij in geval van waardeoordelen er een voldoende feitelijke basis moet zijn voor de betreffende uiting.

Tegen deze achtergrond heeft het Gerecht geoordeeld dat alle vier uitlatingen onrechtmatig zijn aangezien zij onnodig grievend en diffamerend zijn jegens de voormalige minister-president en een voldoende feitelijke basis missen. Het Gerecht heeft overwogen dat hoewel publieke figuren in versterkte mate aan forse kritiek en zelfs een mate van beschimping bloot staan, er wel degelijk grenzen zijn die in dit geval ruimschoots zijn overschreden. Voorts heeft het Gerecht geoordeeld dat indien O.A. corruptie van politici in Sint Maarten aan de kaak had willen stellen hij zich tot feitelijkheden had moeten beperken. De wijze waarop O.A. zijn boodschap overbracht alsook het gebrek aan feitenmateriaal speelde hierbij een doorslaggevende rol. Dientengevolge heeft het Gerecht O.A. tot rectificaties via video en/of geluidsopname binnen 24 uur na betekening van het vonnis veroordeeld op straffe van verbeurte van een dwangsom van US$ 5,000 per dag met een maximum van US$ 1,000.

En passant geeft dit vonnis overigens antwoord op een belangrijke rechtsvraag in deze digitale tijdperk. En dat is: of de uitlatingen die O.A. heeft gedaan in een gesloten WhatsApp groep onder de reikwijdte van artikel 6:167 BW vallen. Het Gerecht heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Het Gerecht heeft overwogen dat het begrip publicatie in de zin van voornoemd artikel ruim dient te worden opgevat. ‘Weliswaar zijn de uitlatingen gedaan in een gesloten WhatsApp groep maar naar eigen zeggen van [… lees: O.A.] heeft hij 10.000 vrienden in deze groep. Zijn bereik is daarmee groot temeer nu aannemelijk dan wel niet uitgesloten is dat zijn vrienden in de WhatsApp groep de videofilmpjes verder verspreiden door deze video opnamen door te sturen naar mensen buiten deze WhatsApp groep’.

Inmiddels heeft het Hof bij vonnis van 19 maart 2025 het vonnis van het Gerecht grotendeels bevestigd met uitzondering van de maximering van de dwangsommen.

De lering die wij uit deze uitspraken kunnen trekken is dat bij de botsing van grondrechten niet per definitie voorrang toekomt aan het recht op vrijheid van meningsuiting boven het recht op persoonlijke levenssfeer. De grens tussen deze grondrechten wordt bepaald door de omstandigheden van het specifieke geval. Daarnaast kunnen video’s en berichten die via WhatsApp worden verspreid als een publicatie in de zin van artikel 6:167 BW worden aangemerkt die voor rectificatie in aanmerking kunnen komen. Voorzichtigheid is dus geboden bij de inhoud en verspreiding van zulke berichten via sociale media. Een gewaarschuwd mens telt immers voor twee!

Next
Next

Toegang tot de Hoge Raad voor Caribische civiele advocaten: stap dichterbij, maar nog niet geregeld